Toen ik nog heel klein was ging ik al mee naar de kerk, samen met mijn vader. Moeder bleef thuis bij de kleinere broertjes. Maar mijn vader was vaak en lang ouderling en hij zat dan “in het hekje” voorin de kerk. Dat was geen enkel probleem: voor de dienst werd ik door mijn vader alvast in de ouderlingenbankjes gezet en enkele minuten later kwam hij dan – na de entree van de sliert mannenbroeders – bij mij zitten. Je zag regelmatig een klein kinderhoofdje boven het hekje uitsteken tussen de zwarte pakken. Na de dienst mocht ik mij aansluiten achteraan de rij van de sliert zwarte pakken om mee te lopen naar de consistorie. Alles heel gewoon.
In die consistorie moest ik dan wachten, staande tegen de achtermuur, terwijl de ambtsdragers nog wat dingen afrondden: er werden wat mededelingen uitgewisseld en de collectezakken werden omgekeerd op de tafels en alle kwartjes en dubbeltjes werden uitgeteld in lange reeksen. En al gauw gingen we daarna weer naar huis.
Maar op die ene zondag ging het opeens mis.
De dominee vroeg met ernstige stem of de broeders nog even wilden gaan zitten, want “er was iets”. Alle mannen keken zeer ernstig en dominee sprak langzaam en met gedempte stem. Ik weet écht niet waar het over ging, ik wist dat tóén, op dat moment, ook niet. Echt niet. Ik merkte alleen dat het menens was.
Mijn vader liet even zijn ogen gaan over de medebroeders in het zaaltje en toen trof zijn oog mij, stil staand tegen de achterste muur.
Hij sprong op, als door een wesp gestoken. Beende naar mij toe en greep me stevig bij de arm en duwde me naar de deur. “Hee, maak jij eens gauw dat je wegkomt!!”
Ik schrok me wezenloos en wist natuurlijk helemáál niet wat ik verkeerd gedaan had. Ik stond keurig op de mij toegewezen plek, braaf te wachten op het einde, zoals altijd. Altijd!
En nu ineens was het helemaal mis.
Thuis werd het misdrijf nog eens verontwaardigd toegelicht aan onze moeder met de toevoeging: “en dominee keek al een paar keer zo heel vreemd naar dat jongetje, dat daar stilletjes stond mee te luisteren”.
Bartje Bartels zegt in zijn boekje (van Anne de Vries) regelmatig: “Grote mensen, je kunt ze soms helemaal niet begriep’n”.

Bouwe van der Meulen